TNS is een erfelijke ziekte die de kop op heeft gestoken in een deel van de Border Collie populatie in Australië en Nieuw-Zeeland. Vervolgens heeft het zich verspreid naar onder andere de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
In het immuunsysteem worden witte bloedlichaampjes (leukocyten) aangemaakt in het beenmerg. Zodra ze voldoende gerijpt zijn horen ze terecht te komen in de bloedbaan. Bij TNS blijkt een type witte bloedlichaampjes (neutrofiele granulocyten) niet in de bloedbaan te kunnen komen; ze blijven gevangen in het beenmerg. Het gevolg hiervan is dat infecties niet goed bestreden kunnen worden. De pups reageren niet goed op entingen, groeien minder en hebben meer last van infecties (onder andere chronische botontstekingen (osteomyelitis) en maagdarmaandoeningen. Uiteindelijk overlijden de meeste pups rond de leeftijd van vier maanden of worden rond dat tijdstip geëuthanaseerd. De oudst bekende hond met TNS is twee jaar en acht maanden oud geworden.
De diagnose van TNS wordt door een aantal zaken bemoeilijkt. Ten eerste is de ziekte vrij onbekend bij dierenartsen. Ten tweede zijn de symptomen in eerste instantie voornamelijk gerelateerd aan de infectie die op dat moment de kop op steekt. Bij jonge pups wordt vaak gedacht aan het "fading puppy syndrome". Als laatste zijn de specifieke symptomen niet altijd zo nadrukkelijk aanwezig. De hoeveelheid witte bloedcellen is in sommige gevallen niet of nauwelijks verlaagd.
Gelukkig kan d.m.v. een DNA-test worden aangetoond of een hond vrij of drager is, zodat fokkers weloverwogen combinaties kunnen maken. Als een TNS-vrije hond wordt gecombineerd met een andere TNS-vrije hond, dan zullen de pups altijd TNS-vrij zijn. Wordt een vrije hond gecombineerd met een drager, dan zal statistisch gezien 50% van de pups vrij zijn en 50% drager. Dragers kunnen de ziekte zelf nooit krijgen, maar ze mogen niet gecombineerd worden met andere dragers. Drager x drager geeft namelijk lijders.